vmbo klas 2 economie pincode vmbo-2 2e klas economie oefenen

Pincode 2e klas hoofdstuk 1 geld genoeg?

Economiepagina, voor het oefenen van economie pincode vmbo 2e klas

Begrippen hoofdstuk 1:  Geld genoeg?

 
you tube economie samenvatting economie onderbouw oefenen economie klas 2 vmbo economie vmbo mavo 2e klas 2 geld genoeg? mavo vmbo 2

Indirecte ruil:
Ruil waarbij je geld gebruikt.

Directe ruil (ruil in natura):
Goederen (of diensten) ruilen voor goederen (of diensten). Bij directe ruil gebruik je GEEN geld.

Functies van geld:
Je kunt geld gebruiken als spaarmiddel, rekenmiddel of als ruilmiddel.

Spaarmiddel:
Je kunt besluiten om geld dat je nu hebt op de bank te zetten, om er pas later iets voor te kopen.

Rekenmiddel:
Als je het geld gebruikt als rekenmiddel dan is het een waardemeter: verschillende middelen kun je dan met elkaar vergelijken met behulp van hun geldwaarde.

Ruilmiddel:
Middelen kun je ruilen tegen geld en dit geld kun je weer ruilen tegen andere middelen.

Inkomen:
Het geld dat je verdient voor je gezin of je huishouden. Een ander woord voor inkomen is salaris.

Uitkering:
Geld dat je van de overheid ontvangt als je zelf geen inkomen kunt verdienen. Soms is een uitkering ook een aanvulling op je inkomen.

Begroting:
Een overzicht van de te verwachten inkomsten en uitgaven voor een bepaalde periode.

Dagelijkse uitgaven:
Uitgaven die je normaal doet voor je dagelijkse levensonderhoud.

Vaste lasten:
Uitgaven die om de zoveel tijd terugkomen en waar je meestal een contract voor hebt. Bijvoorbeeld: stroom, abonnement gsm of verzekeringen.

Incidentele uitgaven:
Uitgaven die je heel af en toe doet. Het is verstandig om voor incidentele uitgaven geld opzij te zetten.

Sparen:
Het niet uitgeven, maar achter de hand houden van een stuk van je inkomen.

Rente:
Beloning die je krijgt als je geld uitleent. Als je geld geleend hebt, dan moet je rente betalen. Rente wordt aangegeven in procenten.

Spaarmotief:
De reden om te sparen. Er zijn drie motieven: doelmotief, voorzorgmotief en vermogensmotief (rente).

Doelmotief:
Je spaart tot een bepaald doel hebt (sparen tot je iets kunt kopen).

Voorzorgmotief:
Je spaart omdat je geld achter de hand wil hebben om bijvoorbeeld een kapotte wasmachine snel te kunnen vervangen.

Vermogensmotief:
Je spaart omdat je meer geld wil hebben. Door de rente die je gaat ontvangen zal je vermogen toenemen.

Lenen:
Aankopen doen met geld van anderen. Vaak moet je rente betalen als geld leent.

 
you tube economie samenvatting economie onderbouw oefenen economie klas 2 vmbo economie vmbo mavo 2e klas 2 geld genoeg? mavo vmbo 2