Inflatie:
Stijging van de prijzen.
Inkomensvormen:
Er zijn 3 vormen van inkomen: Inkomen uit arbeid: de beloning is loon.
Inkomen uit bezit: de beloningen zijn rente en huur. Overdrachtsinkomen:
inkomen zonder tegenprestatie, bijvoorbeeld een uitkering of zakgeld.
Lenen:
Aankopen doen met geld van anderen. Vaak moet je rente betalen als geld
leent.
Provisie:
Kosten die je de bank moet betalen als je geld wil omwisselen.
Rente:
Beloning die je krijgt als je geld uitleent. Als je geld geleend hebt,
dan moet je rente betalen. Rente wordt aangegeven in procenten.
Reserveren:
Zorgen dat je geld achter de hand hebt, waarmee je later grote of
onverwachte uitgaven kunt doen. Reserveren is hetzelfde als sparen.
Spaardeposito:
Een rekening waarbij je geld voor een bepaalde periode vaststaat.
Sparen:
Het niet uitgeven, maar achter de hand houden van een stuk van je
inkomen.
Vaste lasten:
Uitgaven die om de zoveel tijd terugkomen en waar je meestal een
contract voor hebt. Bijvoorbeeld: stroom, abonnement gsm of
verzekeringen. |