Invuloefening oefenen toets Pincode 2 hoofdstuk 1 Geld genoeg? mavo vmbo begrippen

Vul de ontbrekende woorden in.

Tweet

1. Goederen (of diensten) ruilen voor goederen (of diensten). Bij ruil gebruik je geen geld.
2. Een
is een overzicht van de te verwachten inkomsten en uitgaven voor een bepaalde periode.
3. Je kunt besluiten om geld dat je nu hebt op de bank te zetten, om er pas later iets voor te kopen. Geld is dan
middel.
4. Het geld dat je verdient voor je gezin of je huishouden. Een ander woord voor
is salaris.
5. Geld dat je van de overheid ontvangt als je zelf geen inkomen kunt verdienen. Soms is een
ook een aanvulling op je inkomen.
6. Als je het geld gebruikt als
middel dan is het een waardemeter: verschillende middelen kun je dan met elkaar vergelijken met behulp van hun geldwaarde.
7.
uitgaven zijn uitgaven die je normaal doet voor je normale levensonderhoud.
8. Beloning die je krijgt als je geld uitleent. Als je geld geleend hebt, dan moet je
betalen.
9.
ruil is ruil waarbij je geld gebruikt.
10.
is het niet uitgeven, maar achter de hand houden van een stuk van je inkomen.
11. Een spaarmotief is een
om te sparen.
12. Uitgaven die je heel af en toe doet. Het is verstandig om voor
uitgaven geld opzij te zetten.
13.
is het doen van aankopen doen met geld van anderen.
14. Bij het
motief spaar je omdat je geld achter de hand wil hebben om bijvoorbeeld een kapotte wasmachine snel te kunnen vervangen.
15. Bij het
smotief spaar je spaart omdat je meer geld wil hebben. Door de rente die je gaat ontvangen zal je vermogen toenemen.
16. Bij het
motief spaar je tot je een bepaald doel hebt (sparen tot je iets kunt kopen).
17.
lasten zijn uitgaven die om de zoveel tijd terugkomen en waar je meestal een contract voor hebt. Bijvoorbeeld: stroom, abonnement gsm of verzekeringen.
18. Middelen kun je ruilen tegen geld en dit geld kun je weer ruilen tegen andere middelen. Geld is dan
middel.