Invuloefening oefenen toets Pincode 4 hoofdstuk 2 Kom je er mee uit? mavo vmbo alle begrippen

Vul de ontbrekende woorden in.

Tweet

1. zijn de kosten die je de bank moet betalen als je geld wil omwisselen.
2. Geld heeft een aantal functies: Ruilmiddel, middel of spaarmiddel.
3. uitgaven zijn uitgaven die je heel af en toe doet.
4. Het maken van een begroting. Hierbij hou je rekening met je inkomsten en uitgaven. Dit noemen we .
5. Beloning die je krijgt als je geld uitleent. wordt aangegeven in procenten.
6. Bij directe ruil gebruik je geld.
7. rente is rente waarbij de rente niet vaststaat, maar kan veranderen.
8. Zorgen dat je geld achter de hand hebt, waarmee je later grote of onverwachte uitgaven kunt doen. is hetzelfde als sparen.
9. is het kopen van bijvoorbeeld aandelen waarvan je verwacht dat deze meer waard zullen worden.
10. uitgaven zijn uitgaven die je normaal doet voor je dagelijkse levensonderhoud.
11. lasten zijn uitgaven die om de zoveel tijd terugkomen en waar je meestal een contract voor hebt.
12. Spaar zijn de redenen waarom je spaart.
13. is het niet uitgeven van geld, maar achter de hand houden van een stuk van je inkomen.
14. Er zijn drie : Inkomen uit arbeid: de beloning is loon. Inkomen uit bezit: de beloningen zijn rente en huur. Overdrachtsinkomen: inkomen zonder tegenprestatie, bijvoorbeeld een uitkering of zakgeld.
15. Geld uit het buitenland noemen we vreemde .
16. kosten zijn de extra kosten die je moet betalen als je geld leent. Hierbij gaat het om rente en overige kosten.
17. Een is een geldlening met een lange looptijd voor een huis, gebouw of fabriek met dit gebouw onderpand.
18. Een rekening waarbij je geld voor een bepaalde periode vaststaat, noemen we een spaar.
19. Ruil waarbij je geld gebruikt, noemen we ruil.
20. Nationaal instituut voor budgetvoorlichting. Het geeft tips en adviezen hoe je kunt rondkomen met je geld.
21. is een stijging van de prijzen.
22. geld is geld dat op je betaalrekening staat. Het geld kan via pinnen of overschrijving worden in contanten worden opgenomen.
23. Een is een overzicht van de te verwachten inkomsten en uitgaven voor een bepaalde periode.
24. geld bestaat uit munten en bankbiljetten. Contant geld of cash.
25. Aankopen doen met geld van anderen noemen we . Vaak moet je rente betalen als geld leent.