Werkgever of werknemer?

Kies het juiste begrip.

Tweet

1. Ben is de baas van een telecom-winkel in de winkelstraat.
2. Bert is leraar op een basisschool.
3. Charlotte werkt aan de kassa in een winkel.
4. De eigenaar van de snoepwinkel vraagt of je in zijn winkel wil komen werken. Hij hoorde dat je op zoek was naar een bijbaantje.
5. De profvoetballer maakt een transfer naar Chelsea.
6. De stratenmaker doet twee weken over de hele straat.
7. De tv-presentator heeft een salarisverhoging gehad.
8. De ploegleider van een wielerploeg verlengde vorige week zijn contract.