| 1. De waarde van het materiaal waarvan geld is gemaakt. | | |
| 2. Deze waarde geeft aan wat je kunt kopen met je geld. | | |
| 3. Dit is de waarde, oftwel het bedrag dat op geld staat. | | |
| 4. Als deze waarde hoger is dan de nominale waarde kun je munten beter omsmelten, dat levert dan meer op. | | |
| 5. Een ander woord voor nominale waarde. | | |
| 6. Het begrip koopkracht hoort bij deze waarde. | | |
| 7. Het vertrouwen bepaald bij dit soort geld of het geld nog geloofwaardig is. | | |
| 8. Als je naar deze waarde kijkt zijn munten meer waard dan bankbiljetten. | | |
| 9. Een ander woord voor extrinsieke waarde. | | |
| 10. Door inflatie daalt deze waarde en door deflatie stijgt deze waarde. | | |