1. Tussen 2009 en 2013 is de prijs van een liter benzine toegenomen van € 1,20 tot € 1,74. Hoeveel is de procentuele verandering? | | |
2. Je fiets kostte toen je hem kocht € 750,00. Nu krijg je er nog € 300,00 voor. Hoeveel is de procentuele verandering? | | |
3. Het aantal supermarkten in Nederland was in 1985 slechts 125.000. Nu zijn er 137.500 supermarkten. | | |
4. De gemiddelde temperatuur in juli vorig jaar was 25 graden. In de maand januari daarna was de temperatuur gemiddeld 2,5 graden. | | |
5. Vroeger hadden de mensen die in een fabriek werkten 10 vakantiedagen per jaar. tegenwoordig heeft met 24 dagen vakantie per jaar. | | |
6. Vorig jaar stond er € 600,- op je spaarrekening. Nu staat er € 630,- op je rekening. Hoeveel is de procentuele verandering? | | |
7. Op 1 februari kostte een blikje cola € 0,99. Nu is een blikje in de aanbieding en kost € 0,79. Hoeveel is de procentuele verandering? | | |
8. Het huis van je ouders is € 250.000,- in waarde gestegen. De waarde is nu € 750.000,00. Hoeveel is de procentuele verandering? | | |