Economiepagina.com

 
  Economie leren en oefenen doe je op economiepagina.com: uitleg, oefentoetsen en alle examens!  
     
     
     
 

oefenopgaven verdienen en uitgeven

antwoorden

 
       
   
       
 

terug naar verdienen en uitgeven

terug naar lesbrieven

 
     
 

Lesbrieven LWEO
Lesbrief Verdienen en uitgeven havo
Begrippen hoofdstuk 2:
Inkomen verdienen

 
     
 

Primair inkomen:
Het totale inkomen dat je ontvangt voor het ter beschikking stellen van productiefactoren. De optelsom van: loon, pacht, huur, rente en winst.

Toegevoegde waarde (productiewaarde):
De waardeverhoging van een product die ontstaat door bewerking van het product.

Bruto binnenlands product (BBP):
De waarde van alle geproduceerde goederen en diensten in een land gedurende een jaar.

Bruto binnenlands inkomen:
De optelsom van alle inkomens in een land en de afschrijvingen. Het bruto binnenlands inkomen is altijd gelijk aan het bruto binnenlands product.

Nominaal inkomen:
Het inkomen gemeten in euro's.

Overdrachtsinkomens:
Geld dat werkenden afdragen en de overheid vervolgens gebruikt om sociale uitkeringen en sociale voorzieningen te betalen.

Secundair inkomen:
Het primaire inkomen min de inkomstenbelastingen min de sociale premies plus subsidies plus sociale uitkeringen.

Microniveau:
Het niveau van één werknemer of één bedrijf.

Macroniveau:
Het niveau van een land. Bijvoorbeeld alle bedrijven en alle werknemers van een land.

Bedrijfskolom:
Alle bedrijven die na elkaar aan een product werken van grondstofproducent tot winkelier.

Bedrijfstak:
Een groep bedrijven die allemaal ongeveer hetzelfde product maken of in dezelfde sector actief zijn.

Inkoopwaarde van de omzet:
De waarde van de grondstoffen die in het verkochte product zitten verwerkt.

Koopkracht (Reëel inkomen):
Koopkracht (reële loon): Het aantal goederen en diensten dat je met je inkomen kunt kopen.

Indexcijfer reëel inkomen (RIC):
De maatstaf om de ontwikkeling van het reëel inkomen makkelijk te kunnen bekijken.

Indexcijfer nominaal inkomen (NIC):
De maatstaf om de ontwikkeling van het nominaal inkomen makkelijk te kunnen bekijken.

Prijsindexcijfer (PIC):
De maatstaf voor inflatie. Het PIC geeft aan hoeveel procent het levensonderhoud in een jaar hoger zijn dan in het basisjaar.

Welvaart:
De mate waarin je in je behoeften kan voorzien.

BBP per inwoner:
BBP delen door het aantal inwoners van een land.

Economische groei:
De reële stijging van het bruto binnenlands product.

Zwart werk:
Werk waarvan de inkomsten niet worden opgegeven aan de belastingdienst.

Informele circuit (informele economie):
Het circuit waarin de niet-geregistreerde productie plaatsvindt. Bijvoorbeeld vrijwilligerswerk en criminele activiteiten.

Formele circuit (formele economie):
Het circuit waarin de geregistreerde productie binnen een land plaatsvindt.

Negatieve externe effect:
Nadelige onbedoelde bijwerking van productie of consumptie die door anderen dan de veroorzaker worden ervaren.

Duurzame ontwikkeling:
Het meer en meer produceren van goederen en diensten waarbij rekening wordt gehouden met mens en milieu.

Categoriale inkomensverdeling:
De verdeling van het inkomen over de verschillende productiefactoren.

Loonquote:
Alle betaalde lonen delen door het nationaal inkomen.

Overige inkomensquote:
Het deel van het nationaal inkomen dat naar de overige productiefactoren (kapitaal en ondernemerschap) gaat.

Arbeidsinkomensquote:
Alle betaalde lonen plus het toegerekend loon zelfstandigen delen door het nationaal inkomen.

     
 

gratis! examentraining

eindexamenpagina.nl

 
       
   
       
 

disclaimer & contact

home