|
Bruto binnenlands product (BBP):
De waarde van alle geproduceerde goederen en diensten in een land
gedurende een jaar.
Aanbodkant van de economie (structurele kant van de economie):
Alles wat te maken heeft met de productie van goederen en diensten.
Volume
van de productie (reële productie):
De hoeveelheid geproduceerde goederen en diensten.
Trendmatige
groei:
De trend is de meest evenwichtige groei van de conjunctuur.
Productiefactoren:
Productiefactoren
zijn alle elementen die produceren mogelijk maken. De productiefactoren
zijn: kapitaal, arbeid, natuur en ondernemerschap.
Kwaliteit
van de beroepsbevolking:
In hoeverre de arbeidsproductiviteit beter kan worden door bijvoorbeeld:
de opleidingsgraad, de mentaliteit en de efficiëntie.
Arbeidsproductiviteit:
De productie per werknemer over een
bepaalde periode.
Menselijk kapitaal (human
capital):
De kennis en vaardigheden die werknemers
bezittenen waarover bedrijven kunnen beschikken.
Mechaniseren:
Lichamelijke arbeid of spierkracht wordt vervangen door machines.
Automatiseren:
Computers nemen de bijvoorbeeld de besturing van machines over van
mensen.
Kapitaal:
Machines.
Vaste
kapitaalgoederen:
Machines die langer dan een jaar meegaan.
Kapitaalintensief:
Als er veel machines gebruikt worden om een
product te maken.
Arbeidsintensief:
Als er veel menselijke arbeid gebruikt wordt om een product te maken.
Innovatie:
Een product vernieuwen of de manier hoe het product gemaakt wordt.
Ondernemerschap:
De economische risico's die eigenaren
van een bedrijf bereid zijn te nemen.
Convergentie:
Landen groeien economisch naar elkaar
toe.
Divergentie:
Landen groeien economisch uit elkaar.
Inkomensratio:
Het inkomen per hoofd van verschillende landen vergelijken met het
inkomen per hoofd in één bepaald land. |
|