|
Anticyclische variabele:
Variabele die een tegenovergestelde beweging laat zien ten opzichte
van de conjunctuur.
Conjunctuurbeweging:
Schommelingen van het niveau van de bestedingen ten opzichte van de
productiecapaciteit.
Conjunctuurindicator:
Economische variabele die de conjunctuurbeweging volgt.
Conjunctuurlijn:
Schommelingen van het niveau van de bestedingen ten opzichte van de
productiecapaciteit.
Depressie:
Wanneer de economie drie of meer kwartalen achter elkaar krimpt.
Econometrie:
De wetenschap van het economisch voorspellen met behulp van
wiskunde, statistiek en informatica.
Hoogconjunctuur:
Situatie waarbij de consumenten meer willen kopen dan er kan worden
geproduceerd.
Koopkracht:
Koopkracht geeft aan hoeveel goederen een huishouden kan kopen met
het besteedbaar inkomen.
Laagconjunctuur:
Situatie waarbij de consumenten minder willen kopen dan er kan
worden geproduceerd.
Onvrijwillig werkloos:
Werkloos zijn zonder dat je daar zelf voor gekozen hebt.
Bijvoorbeeld door ontslagen te zijn.
Procyclische variabele:
Een economisch gegeven dat mee ontwikkeld met de conjunctuurlijn.
Recessie:
Het nationaal inkomen groeit minder hard dan de trend.
Trendmatige groei:
De trend is de meest evenwichtige groei van de conjunctuur. De
gemiddelde toename van de economie.
Zwevende wisselkoers (variabele wisselkoers):
De wisselkoers wordt helemaal overgelaten aan vraag en aanbod op de
valutamarkt.
Vaste wisselkoers:
Wisselkoerssysteem waarbij landen hebben afgesproken om hun valuta
tegen een onveranderlijke koers om te wisselen.
Vrijwillig werkloos:
Werkloos zijn waar je zelf voor hebt gekozen. Bijvoorbeeld door
ontslag te nemen.
Waardevaste uitkering:
De pensioenen en uitkeringen stijgen evenveel als het
inflatiepercentage.
Welvaartsvaste uitkering:
De pensioenen en uitkeringen stijgen evenveel als de gemiddelde
stijging van de CAO-lonen.
Wisselkoers:
Ruilverhouding tussen twee valuta. |
|