Economiepagina.com

 
  Economie leren en oefenen doe je op economiepagina.com: uitleg, oefentoetsen en alle examens!  
     
     
     
 

oefenopgaven schaarste en ruil

antwoorden

 
   
 

terug naar schaarste en ruil

terug naar leswijs

 
     
 

Leswijs havo / vwo
Schaarste en ruil
Begrippen paragraaf 4: Geld

 
     
 

Directe ruil (ruil in natura):
Goederen (of diensten) ruilen voor goederen (of diensten). Bij directe ruil gebruik je geen geld.

Indirecte ruil:
Ruil waarbij je wel geld gebruikt.

Geldfuncties:
Geld heeft drie functies: spaarmiddel (oppotmiddel), rekenmiddel en ruilmiddel (betaalmiddel).

Rekenmiddel:
Als je het geld gebruikt als rekenmiddel dan is het een waardemeter: verschillende middelen kun je dan met elkaar vergelijken met behulp van hun geldwaarde.

Spaarmiddel = oppotmiddel:
Geld maakt het mogelijk om te ruilen over de tijd. Zo kun je besluiten om geld dat je nu hebt op de bank te zetten, om er pas later iets voor te kopen.

Betaalmiddel = ruilmiddel:
Middelen kun je ruilen tegen geld en dit geld kun je weer ruilen tegen andere middelen.

Chartaal geld:
Munten en bankbiljetten. Contant geld, cash geld of baar geld.

Giraal geld:
Een onmiddellijk opeisbare tegoed bij een geldscheppende bank. Het geld kan via opvraging (pinnen) of overschrijving worden in contanten worden opgenomen.

Maatschappelijke geldhoeveelheid:
Al het chartale en girale geld in handen van alle Nederlandse inwoners. Het geld dat in kas zit van de banken telt niet mee.

De Nederlandsche Bank (DNB):
De centrale bank van Nederland. De Bank is in 1814 opgericht en heeft het Nederlandse alleenrecht op de uitgifte van bankbiljetten. Tegenwoordig is een groot aantal taken van DNB overgenomen door de Europese Centrale Bank (ECB) na de invoering van de Euro.

Technische vereisten van geld:
Geld moet aan een aantal eigenschappen voldoen: geld moet niet makkelijk na te maken zijn, handzaam zijn, duurzaam zijn en gemakkelijk deelbaar zijn.

Dekkingspercentage:
De verhouding tussen het geld in de kas van de bank en de hoeveelheid geld op de rekeningen van de klanten.

Liquide middelen = chartaal geld:
Munten en bankbiljetten.

Nominale waarde (extrinsieke waarde):
De waarde die op een munt of bankbiljet staat.

Intrinsieke waarde:
De waarde van het materiaal waarvan de munt of bankbiljet is gemaakt.

Wet van Gresham:
Het is niet mogelijk dat munten met een verschillende intrinsieke waarde en dezelfde extrinsieke waarde naast elkaar worden gebruikt. De munten met de hogere intrinsieke waarde zullen uit de roulatie worden gehaald. Munten waarvan het materiaal meer waard is dan bij andere munten zullen eerder uit de roulatie gehaald worden.

     
 

gratis! examentraining

eindexamenpagina.nl

 
   
 

disclaimer & contact

home