|
Directe ruil (ruil in natura):
Goederen (of diensten) ruilen voor goederen (of diensten). Bij
directe ruil gebruik je geen geld.
Indirecte ruil:
Ruil waarbij je wel geld gebruikt.
Geldfuncties:
Geld heeft drie functies: spaarmiddel (oppotmiddel), rekenmiddel en
ruilmiddel (betaalmiddel).
Rekenmiddel:
Als je het geld gebruikt als rekenmiddel dan is het een waardemeter:
verschillende middelen kun je dan met elkaar vergelijken met behulp
van hun geldwaarde.
Spaarmiddel = oppotmiddel:
Geld maakt het mogelijk om te ruilen over de tijd. Zo kun je
besluiten om geld dat je nu hebt op de bank te zetten, om er pas
later iets voor te kopen.
Betaalmiddel = ruilmiddel:
Middelen kun je ruilen tegen geld en dit geld kun je weer ruilen
tegen andere middelen.
Chartaal geld:
Munten en bankbiljetten. Contant geld, cash geld of baar geld.
Giraal geld:
Een onmiddellijk opeisbare tegoed bij een geldscheppende bank. Het
geld kan via opvraging (pinnen) of overschrijving worden in
contanten worden opgenomen.
Maatschappelijke geldhoeveelheid:
Al het chartale en girale geld in handen van alle Nederlandse
inwoners. Het geld dat in kas zit van de banken telt niet mee.
De Nederlandsche Bank (DNB):
De centrale bank van Nederland. De Bank is in 1814 opgericht en
heeft het Nederlandse alleenrecht op de uitgifte van bankbiljetten.
Tegenwoordig is een groot aantal taken van DNB overgenomen door de
Europese Centrale Bank (ECB) na de invoering van de Euro.
Technische vereisten van geld:
Geld moet aan een aantal eigenschappen voldoen: geld moet niet
makkelijk na te maken zijn, handzaam zijn, duurzaam zijn en
gemakkelijk deelbaar zijn.
Dekkingspercentage:
De verhouding tussen het geld in de kas van de bank en de
hoeveelheid geld op de rekeningen van de klanten.
Liquide middelen = chartaal geld:
Munten en bankbiljetten.
Nominale waarde (extrinsieke waarde):
De waarde die op een munt of bankbiljet staat.
Intrinsieke waarde:
De waarde van het materiaal waarvan de munt of bankbiljet is
gemaakt.
Wet van Gresham:
Het is niet mogelijk dat munten met een verschillende intrinsieke
waarde en dezelfde extrinsieke waarde naast elkaar worden gebruikt.
De munten met de hogere intrinsieke waarde zullen uit de roulatie
worden gehaald. Munten waarvan het materiaal meer waard is dan bij
andere munten zullen eerder uit de roulatie gehaald worden. |
|