Economiepagina.com

 
  Economie leren en oefenen doe je op economiepagina.com: uitleg, oefentoetsen en alle examens!  
     
     
     
 

oefenopgaven module 1

antwoorden

 
   
 

terug naar module 1

terug naar modules

 
     
 

Praktische Economie
Module 1: Schaarste, geld en handel vwo
Begrippen hoofdstuk 2: Van ruilen komt geen huilen

 
     
 

Absoluut productievoordeel:
Als de kosten voor het maken van een bepaald product lager zijn dan die in andere landen.

Arbeid:
Alle lichamelijke en geestelijke inspanning van mensen om mee te produceren. De beloning voor arbeid is loon.

Arbeidsdeling:
Het verdelen van het werk over verschillende personen. Doel is een hogere arbeidsproductiviteit. Omdat iedereen een eigen taak heeft kan er sneller en meer productie plaatsvinden. Zo heb je in een supermarkt allerlei verschillende taken en beroepen: caissières, slager, bakker, vakkenvullers, emballagemedewerker en bedrijfsleider.

Arbeidsproductiviteit:
De productie per werknemer per periode. De arbeidsproductiviteit gaat omhoog als dezelfde hoeveelheid producten in minder arbeidsuren kan worden gemaakt. Of als met dezelfde hoeveelheid arbeidsuren een grotere productie kan worden gerealiseerd. Dit kan door betere scholing van de arbeiders of door betere machines.

Autarkie:
Autarkie is het economisch streven zo min mogelijk afhankelijk te zijn van anderen. Zelfverzorging of zelfvoorziening zijn synoniemen voor autarkie.

Comparatief productievoordeel:
Comparatief voordeel houdt in dat een land een bepaald product relatief goedkoper kan produceren dan een handelspartner in vergelijking met andere producten, zelfs wanneer één speler alles voordeliger kan produceren dan de andere speler. Het comparatieve voordeel geeft aan waarom het in de internationale economie voordelig kan zijn om handel met elkaar te drijven.

Consument:
Persoon die goederen en diensten koopt om zijn of haar behoeften te bevredigen.

Consumptie:
Het kopen van goederen en diensten om in je behoeften te voorzien.

Eigendomsrechten:
De rechten die een eigenaar van een middel heeft.

Heffing:
Een betaling die door de overheid is opgelegd.

Intellectueel eigendomsrecht:
Intellectuele eigendom is een verzamelnaam voor een aantal rechten die terug kunnen worden gevonden in verschillende nationale en internationale wetten. Onder intellectuele eigendomsrechten exclusieve rechten van rechthebbenden op een voortbrengsel van de menselijke geest verstaan.

Organisatie:
Een organisatie is een doelgerichte samenbundeling van kennis, vaardigheden en kracht tussen meerdere personen die middelen en activiteiten aanwenden om te voorzien in de behoefte aan producten.

Organisatievorm:
De wijze waarop een samenwerkingsverband is georganiseerd.

Patent:
Een patent is een exclusief recht tot het industrieel maken of verkopen van een product of anderszins het exploiteren van een uitvinding.

Producent:
Het maken van goederen en diensten met behulp van productiefactoren door een bedrijf, persoon of de overheid.

Productie:
De omzetting van de productiefactoren (natuur, arbeid, kapitaal en ondernemersactiviteit) in goederen of diensten.

Ruil:
Het uitwisselen van middelen.

Ruilverhouding:
De waarde van het ene middel uitgedrukt in het aantal stuks van het andere middel.

Specialisatie:
Specialisatie is het zich toeleggen op iets specifieks. Dit kan op verschillende gebieden. Met de industriële revolutie is in de economie een vergaande arbeidsdeling doorgevoerd. Een specifiek beroep wordt ook wel een specialisatie genoemd.

Transactiekosten:
Kosten die je maakt tijdens het ruilen of handelen. Voorbeelden: transportkosten, onderhandelingskosten, verzendkosten.

Wederzijds voordeel:
Situatie waarbij alle betrokkenen bij een ruil voordeel hebben.

 
     
 

gratis! examentraining

eindexamenpagina.nl

 
   
 

disclaimer & contact

home