|
Geaggregeerde vraag (macro-vraag):
De totale vraag in een land.
Geaggregeerde vraaglijn:
Het verband tussen het prijspeil en de gevraagde hoeveelheid
goederen en diensten.
Geaggregeerde aanbod (macro-aanbod):
Het totale aanbod in een land.
Geaggregeerde aanbodlijn:
Het verband tussen het prijspeil en de aangeboden hoeveelheid
goederen en diensten.
Loonrigiditeit (loonstarheid):
De lonen kunnen op de korte termijn niet gewijzigd worden.
Monetaire expansie:
Het vergroten van de maatschappelijke geldhoeveelheid.
Nationaal prijsniveau:
De gemiddelde hoogte van de prijzen in een land.
Natuurlijke productieomvang:
De productie in een land waarbij alle productiefactoren ingezet
zijn.
Neutraliteit van geld:
Op de lange termijn heeft het geld (M) geen invloed op de groei van
de economie, omdat op de lange termijn de groei van de economie
bepaald wordt door de groei van de productiecapaciteit. Dus als M
stijgt, stijgt de inflatie.
Omloopsnelheid van het geld:
Het aantal keer dat het geld van eigenaar wisselt in een periode.
Prijsrigiditeit (prijsstarheid):
De prijzen kunnen op de korte termijn niet gewijzigd worden.
Verkeersvergelijking van Fisher:
De vergelijking waarmee de invloed van het geld op de economie op de
korte en lange termijn kan worden onderzocht. M × V = P × Y |
|