|
Voor dat er geld was,
ruilden de mensen met elkaar. Als je geen gebruik maakt van geld heet
dat directe ruil. Directe ruil is lastig, want de waarde van iets
is dan lastiger te bepalen. Ook het delen tot de juiste prijs is dan
vervelend.
Als je geld als ruilmiddel gebruikt spreekt met van indirecte ruil.
Indirecte ruil kan met contant geld, maar ook met het geld op je
bankrekening.
Als je iets koopt, dan kun je goederen en diensten kopen. Goederen
zijn tastbaar en kun je dus aanraken. Diensten zijn niet tastbaar
en kun je dus niet aanraken.
Daarnaast heeft geld drie belangrijke functies:
• Geld dient als een ruilmiddel: Jan koopt een scooter voor 3000
euro. Hij ruilt dus zijn geld voor een scooter.
• Geld dient als een rekenmiddel: Jan verdient 5 euro per uur en
werkt 9 uur op een dag. Je kunt in zo’n situatie dus berekenen hoeveel
je op een dag verdient (5 x 9 = 45 euro)
• Geld dient als een spaarmiddel: Jan heeft 500 euro op zijn
spaarrekening gezet Jan spaart dus zijn geld op de bank.
|
|