Economiepagina.com

 
  Economie leren en oefenen doe je op economiepagina.com: uitleg, oefentoetsen en alle examens!  
     
     
     
     
 

 

antwoorden

 
       
   
       
 

 

terug naar Index 3e klas

 
     
 

Index havo / vwo 3e klas
Hoofdstuk 3: Wie betaalt de leraar?

 
     
 

Rijk, provincie of gemeente?
Collectieve sector of particuliere sector?
Taak van de overheid?
Inkomen voor de overheid?
Accijns, subsidie of BTW?
Wel of niet in de EU?
Hebben ze de euro, of niet?
Sociale zekerheid
Belasting of niet-belastingmiddelen?
BTW komt er bij!
Bereken de prijs zonder BTW

Collectieve sector:

De overheid en de instellingen van de sociale verzekeringen. De collectieve sector levert goederen en diensten aan alle inwoners zonder naar winst te streven.

Private sector (particuliere sector):
De bedrijven en de burgers. De particuliere sector wil winst maken.

Gevangenendilemma:
Een situatie waarbij twee partijen voor de keuze staan om samen te werken of dit niet te doen. Samenwerken levert meer op dan niet samenwerken.

Privatiseren:
Het afstoten van bedrijven of activiteiten van de overheid naar de particuliere sector. Overheidsbedrijven worden dan normale bedrijven die winst willen gaan maken.

Gemiddeld inkomen:
Het totale inkomen gedeeld door het aantal arbeiders.

Reëel inkomen:
De koopkracht van het inkomen dat je verdient, hierbij is rekening gehouden met inflatie.

Koopkracht:
Koopkracht geeft aan hoeveel goederen een huishouden kan kopen met het besteedbaar inkomen. Bij gelijkblijvend inkomen en stijgende prijzen daalt de koopkracht.

Modaal inkomen:
Het meest voorkomende inkomen.

Nominaal inkomen:
Het inkomen dat je verdient in euro's gemeten. Dus hoeveel geld je verdient.

Fiscus:
De belastingdienst.

Profijtbeginsel:
Je moet aan de overheid betalen als je gebruik maakt van goederen of diensten die de overheid levert.

Draagkrachtbeginsel:
Mensen met een hoger inkomen betalen in verhouding meer belasting dan mensen met een lager inkomen. De sterkste schouders, dragen de zwaarste lasten.

Directe belasting:
De belastingen die je rechtstreeks betaalt aan overheid. Directe belastingen betaal je over je inkomen, winst en vermogen.

Indirecte belasting:
Belasting die je betaalt als je goederen en diensten koopt. Bijvoorbeeld BTW en accijns.

BTW:
Een belasting die een bedrijf moet optellen bij de verkoopprijs.

Accijns:
Belasting op bepaalde goederen om het verbruik te verminderen. Bijvoorbeeld: alcohol, tabak en brandstof.

Inkomstenbelasting:
Belasting die je over je inkomen(s) moet betalen.

Niet-belastingontvangsten:
Overige inkomsten van de overheid. Bijvoorbeeld: verkeersboetes en aardgasopbrengsten.

Vennootschapsbelasting:
De belasting die bedrijven over hun winst moeten betalen.

Rijksbegroting:
Het overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven die het Rijk voor het komende jaar verwacht.

Begrotingstekort:
Als de overheid meer geld uitgeeft dan ze ontvangt.

Financieringstekort:
Negatief saldo van inkomsten en uitgaven van het Rijk exclusief de aflossingen op de staatsschuld.

Staatsschuld:
De totale schuld van de overheid.

Staatsobligatie:
Verhandelbaar stuk van een geldlening aan de overheid met een vaste rente en vaste looptijd.

EMU:
Alle landen die de euro als betaalmiddel hebben.

Rijk, provincie of gemeente?
Collectieve sector of particuliere sector?
Taak van de overheid?
Inkomen voor de overheid?
Accijns, subsidie of BTW?
Wel of niet in de EU?
Hebben ze de euro, of niet?
Sociale zekerheid
Belasting of niet-belastingmiddelen?
BTW komt er bij!
Bereken de prijs zonder BTW

     
 

gratis! examentraining

eindexamenpagina.nl

 
       
   
       
 

disclaimer & contact

home